Medewerkers die hun kennis en werkmethoden aan kunnen passen aan veranderende werkeisen, blijven beter inzetbaar dan werknemers die koersen op routine en ervaring. Zij maken grote kans om vast te roesten in hun denkbeelden en gedrag en dus in hun werk.
De inzetbaarheid van medewerkers blijkt al op vroege leeftijd af te nemen, al vanaf ongeveer 38 jaar, blijkt uit het promotieonderzoek 'Blijvende inzetbaarheid in langere loopbanen' van bedrijfspsycholoog dr. Felix Steemers. Tijdens bijeenkomsten van HR adviesbureau Falke & Verbaan liet Steemers zien hoe organisaties tot een succesvolle aanpak kunnen komen om blijvende inzetbaarheid te stimuleren.
Flexibele houding en geest bevorderen
Wanneer medewerkers tegen de 50 jaar lopen, wordt een flexibele geest heel belangrijk. De eerder opgebouwde mentale bagage (denkpatronen en ervaringen op het werk) en ontwikkelde werkroutines zijn dan uitgewerkt of kunnen zelfs een ballast worden.
‘Fris blijven van geest’, zoals Steemers cognitieve flexibiliteit aanduidt, ‘is vooral een zaak van attitude en gedrag’, aldus de bedrijfspsycholoog. ‘Dit betekent dat organisatieprogramma's die gericht zijn op het vergroten van blijvende inzetbaarheid daarop aan zouden moeten sluiten’. Steemers adviseert organisaties daarom om een leergerichte houding bij medewerkers te bevorderen, hen actief bij veranderingsprocessen te betrekken en om blijvende inzetbaarheid op te nemen in functioneringsgesprekken. Medewerkers die daar onvoldoende werk van maken, moeten daarop worden aangesproken.
Doelen, visie en HR beleid formuleren
Medewerkers zijn zelf verantwoordelijk voor hun blijvende inzetbaarheid. Dit vraagt in de meeste organisaties om een cultuurverandering waarin medewerkers niet meer moeten wachten op een oplossing van de werkgever, maar zelf actief moeten worden om aan hun inzetbaarheid te werken.
Falke & Verbaan beveelt organisaties daarom aan om: