De gemiddelde dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen is in juli 2017 gestegen naar 107%. De stijging komt na maanden van stilstand. De beleidsdekkingsgraad, die bepaalt of pensioenen omhoog mogen of omlaag moeten, steeg met één procentpunt: van 102% naar 103%.
Dat blijkt uit de
Pensioenthermometer van Aon Hewitt, adviesbureau voor human-resourcemanagement, consultancy en outsourcing, dat dagelijks de hoogte van de gemiddelde dekkingsgraad bijhoudt.
De gemiddelde dekkingsgraad ligt nu 10% hoger dan vorig jaar op 1 augustus. Er zijn nog wel spannende ontwikkelingen op komst die de rente kunnen beïnvloeden, zoals de Brexit-onderhandelingen en beleidswijzigingen van de Europese Centrale Bank.
Grote fondsen nog niet uit gevarenzone
De gemiddelde beleidsdekkingsgraad is 103%, maar het minimale vereiste is een dekkingsgraad van 104,3%. Dat geldt zowel voor kleine als grote pensioenfondsen.
De vier grootste fondsen noteerden eind juli dekkingsgraden van 96,3% (ABP), 94,2% (PFZW), 95,9% (PME) en 96,6% (PMT). Het risico op kortingen lijkt daar nog niet afgewend en indexatie van de pensioenen is dus voorlopig niet in zicht.
Rente gestegen, verplichtingen gedaald
Door de positieve economische ontwikkeling van de eurozone, steeg de rente in juli met gemiddeld 5 basispunten. Toch bleef de rente waarmee pensioenfondsen de waarde van hun toekomstige verplichtingen berekenen, in juli stabiel op 2,7%. Per saldo daalde de waarde van de verplichtingen met ongeveer 1%.
De beleidsdekkingsgraad is voor de derde maand achtereen met een procentpunt gestegen. Omdat dit de gemiddelde dekkingsgraad over de afgelopen twaalf maanden betreft, wegen de lage dekkingsgraden uit 2016 steeds minder zwaar mee in het gemiddelde.
Vermogen van pensioenfondsen is stabiel
Het vermogen van pensioenfondsen bleef in juli nagenoeg stabiel. De rente op korte looptijden daalde, maar op lange looptijden steeg de rente. De waarde van bedrijfsobligaties nam daardoor toe, terwijl de waarde van staatspapier door de langere looptijd daalde.
Per saldo is er sprake van een lichte stijging van de vastrentende waardenportefeuille. Aandelen in ontwikkelde markten noteerden een licht verlies van 1%. De opkomende markten daarentegen noteerden een winst van 3%. Onroerend goed daalde licht in waarde.