COLUMN: Bezeûinuggah? Laot se selluf Bezeûinuggah

Peter Oomen weet waarom het Haagse Malieveld niet meer volstroomt met vakbondsleden

Peter Oomen is psycholoog en organisatie-adviseur.

Toen het nog economisch goed ging en de arbeidsmarkt erg krap was, deden werkgevers met inbegrip van de overheid hun uiterste best om zoveel mogelijk wensen ten aanzien van arbeidsvoorwaarden te honoreren. Lease-auto’s, ICT-hulpmiddelen, werden je al toegestopt voor dat de salarisgesprekken gestart werden. Wilde je vertrekken, dan kreeg je er zomaar een schaal bij. Thuiswerken? Ook goed. Kinderopvang? Regelen we. Echt onderhandelen was niet zo nodig.

De vakbonden waren al helemaal niet nodig. Ze verloren steeds meer leden en zorgden dat zij ook andere groepen gingen vertegenwoordigen. Hun rol zou immers uitgespeeld zijn als zij alleen de belangen van aangesloten leden zouden behartigen.

Voor OR-leden, die meestal zonder al te veel concurrentie gekozen werden, was het lidmaatschap een leuke en leerzame ervaring. Zeker als je daarbij je competenties wilde ontwikkelen om wat hogerop te komen. Werkgevers stonden op goede voet met hun OR en zaken waarover strijd gevoerd kon worden, werden meestal in den minne geschikt. Medewerkers hechtten weinig waarde aan een OR als vertegenwoordiger van hun belangen en veel OR-leden bleven jaren zitten bij gebrek aan andere kandidaten.

Zelf hoefden Individuele werknemers al helemaal geen strijd te leveren. Veel was er mogelijk: taakverrijking, loopbaankansen, scholing, salarisperspectieven te over. Mooie voegpensioenen, sabbaticals en (ouderschaps-)verlof. Bovendien groeide voor vele medewerkers ook nog eens het eigen kapitaal in beleggingen en een eigen huis. Alles ging vanzelf, strijden voor een eigen belang was niet nodig.

Dat ligt nu anders. Er kan niet veel meer in organisatie en bedrijf en de waarde van de eigen aandelen zijn min of meer gehalveerd.
Net als in alle situaties waarin mensen verliezen leiden, is er eerst een fase van ontkenning: “Het trekt wel weer aan”. “Ach, een wolkje voor de zon, straks is de lucht weer blauw en worden we door de zon verwarmd”.

In de Blitz-recessie echter, die overigens al weer twee jaar geleden begon, wilde het maar niet opklaren. Het recente regeerakkoord is eigenlijk het meest tastbare bewijs dat, terecht of onterecht (dat is voer voor economen), er voorlopig geen groei meer in de arbeidsvoorwaarden zit. Beter gezegd dat werkgevers voorlopig geen groei meer in de arbeidsvoorwaarden wensen. En bij dat fundamentele onderscheid wil ik even stilstaan.

Er doet zich in deze periode een interessant fenomeen voor: de vakbonden zijn ingepolderd en onderhandelen nauwelijks. Sterker geformuleerd: De Waal ondertekent akkoorden waarin hij handje klap doet en het “wisselgeld” weggeeft. Waarom toch? Om daarmee zijn leden op de been te krijgen om later opnieuw een vuist te maken? Lijkt me te laat. Nee, hij en zijn collega’s zijn het verleerd om strijd te leveren. Om te onderhandelen vanuit een partijenmodel met verschillende belanghebbenden. “Er móet niet bezuinigd worden”, “de werkgevers vinden bezuinigen economisch wenselijk”. Dat is nogal een verschil. Laten we hopen dat de decentrale bestuurders het niet verleerd hebben. Maar de Waal heeft het voor hun niet gemakkelijk gemaakt. Bij schaarse middelen kan er geen akkoord ontstaan zonder strijd. Dat werkt niet zo.

Analoog hieraan zie ik in organisaties de individuele managers en medewerkers hetzelfde doen. Die schikken wel een stukje in: Dan maar geen 32 uur per week. Salarisverhoging? Even wachten. Maar even geen ouderschapsverlof en laat die officiële klacht tegen teveel overuren maar even in mijn la liggen. Dagje minder uitzieken. “Ik vertel maar niet dat ik last heb van een flinke hernia die op niet al te lange termijn geopereerd zou moeten worden”, zei iemand laatst tegen me.

Nu is het niet erg en zelfs een goed teken dat mensen zelf een stapje terug doen uit liefde en betrokkenheid bij het bedrijf, want ze nemen verantwoordelijkheid. Maar ik zie dat mensen niet alleen minder strijd leveren voor de eigen arbeidsvoorwaarden, maar ook zijn zij uitermate volgzaam bij het realiseren van bezuinigingen: “Jongens we moet allemaal inleveren: bouw jij die afdeling af, dan zet ik die kosten voor externe inhuur op nul”. Dan leveren we die diensten maar niet, of met lage kwaliteit of we voeren die reorganisatie zelf wel even door.

Ik zie dan weinig strijd voor dat wat men jaren lang waardevolle bezigheden vond. Datgene wat men moeizaam heeft opgebouwd, breekt men nu weer af. Is er dus niet veel meer sprake van angst en volgzaamheid, dan van liefde voor de eigen organisatie, producten, klanten en werkzaamheden en zelfs eigen talenten?

Ik hoorde onlangs van een talentvolle leidinggevende in de zorg, dat hij een innovatieve projectleidersrol aangeboden had gekregen waar hij al jaren naar uitkeek. Maar ook vertelde hij me dat hij, uit vrees voor bezuinigingen, toch maar in zijn huidige functie werkzaam bleef. Het management van zijn organisatie stelt nu het project maar uit tot later orde.

Velen zijn verleerd vanuit een partijenmodel te denken en te doen. Behoudzucht en “schaarste denken” liggen op de loer. Daar zijn wel een aantal uitzonderingen op: de Moberg’s in deze wereld, de Limburgse statenleden, en de directeuren van de uitkeringsinstantie die hun kamers opnieuw moesten inrichten zijn het niet verleerd.

Misschien moeten zij dan toch als voorbeeld genomen worden.

Voor meer informatie over Peter Oomen, kunt u op de link onder dit artikel klikken.
Doorsturen:

Neem een abonnement en download 460 exclusieve vakartikelen en 311 actuele HR-instrumenten!

Wilt u als HR-professional ook niks meer missen op uw vakgebied?