In de afgelopen tien jaar, is de flexibele schil van werkenden met 10 procentpunt gegroeid. Daarmee bestaat nu een derde van de werkzame beroepsbevolking uit zzp’ers en mensen met een flexibel dienstverband. Maar tussen beroepen zijn wel grote verschillen.
In sommige beroepen heeft de afgelopen tien jaar een grote verschuiving plaatsgevonden van vaste naar flexibele arbeid, maar er zijn ook beroepen waar vaste en flexibele arbeid beide zijn gegroeid. Dat meldt De Nederlandsche Bank (DNB) vandaag.
DNB constateert dat de flexibilisering op alle niveaus van de arbeidsmarkt heeft toegeslagen, maar dat er wel flinke verschillen bestaan. Want naast beroepen waarin de werkgelegenheid is verschoven van vast naar flexibel, zijn er ook diverse beroepen waar zowel het aantal flexibele als het aantal vaste dienstverbanden is gegroeid.
Meer flexwerkers, minder vast dienstverband
Nederlanders werken steeds vaker als zzp’er of als werknemer met een flexibel dienstverband (tijdelijk contract, uitzendkracht, payrolling). In de afgelopen tien jaar groeide het aandeel van de flexibele schil (werknemers met een flexibel dienstverband en zzp’ers) in de totale werkzame beroepsbevolking met 10 procentpunt, van 24% in 2005 naar 34% in 2015.
Deze groei is ten koste gegaan van het aandeel werknemers met een vast dienstverband, dat in dezelfde periode afnam van 72% naar 62%. Opvallend is dat de flexibilisering niet harder is gegroeid tijdens de crisis (vanaf 2009). Die ontwikkeling begon al ver voor dat jaar en is daarna gestaag doorgegaan.
Grote verschillen tussen beroepen
De flexibilsering treft vrijwel alle beroepen, maar lang niet in dezelfde mate. De verschuiving van vast naar flex is het grootst onder sportinstructeurs. Het aandeel sportinstructeurs met vaste dienstverbanden is in de afgelopen tien jaar met 23 procentpunten gedaald. De verschuiving vond plaats naar zowel werknemers met een flexibel dienstverband als zzp’ers. Ook bouwvakkers staan in de top vijf, waarmee het beeld wordt bevestigd dat de arbeidsrelaties in de bouwsector snel zijn veranderd.
Onder de hulpkrachten in de landbouw is juist geen sprake van flexibilisering. Daar nam het aandeel werknemers met een flexibele arbeidsrelatie juist met 14 procentpunten af. Wel zijn er daarnaast grote aantallen (buitenlandse) seizoenarbeiders die in de landbouw werken.
Flexibel op alle niveaus, maar vooral aan onderkant
Flexibilisering doet zich niet alleen aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor, ook in hogere beroepen (met minimaal hbo-niveau) is het aandeel van de flexibele schil toegenomen ten koste van het aandeel vaste dienstverbanden.
De mate van flexibilisering neemt echter wel toe naarmate het beroepsniveau daalt; de verschuiving van vast naar flex is het grootst op elementair beroepsniveau (geen of basisonderwijs). Ook valt op dat op het hoogste beroepsniveau het aandeel werknemers met een flexibel dienstverband even sterk is toegenomen als het aandeel zzp’ers. Bij de overige beroepsniveaus heeft de verschuiving vooral plaatsgevonden naar werknemers met een flexibel dienstverband.
Meer flex, maar toch ook meer vast
Flexibilisering betekent niet altijd dat het absolute aantal vaste contracten afneemt. Sterker nog, in 11 beroepen waar sprake is van flexibilisering, is de afgelopen tien jaar het aantal werknemers met een vast dienstverband ook gegroeid. Maar het aantal flexibele dienstverbanden groeide nog harder, waardoor er toch sprake is van relatief meer flexibilisering.
Ook voor beroepen op het hoogste niveau geldt dat de werkgelegenheid van zowel vaste als flexibele arbeid is gegroeid, ondanks de flexibilisering. Op alle andere niveaus is het aantal werknemers met een vast dienstverband wel afgenomen.