De komende weken wordt volop gediscussieerd over de manier waarop de AOW-leeftijd wordt verhoogd. Hoe snel wordt deze verhoogd naar 67? Komen er uitzonderingen voor mensen in zware beroepen? Werkgevers en werknemers in de Sociaal Economische Raad (SER) kwamen er niet uit. In de Volkskrant van vandaag schrijven zeven kroonleden van de SER waarom de verhoging nodig is. Opvallend is hun redenering dat ook lagere inkomens belang hebben bij een verhoging van de AOW-leeftijd. In de discussie over de AOW-leeftijd wordt vaak verwezen naar de langere leeftijdsverwachting die werknemers tegenwoordig hebben. Dat geldt voor de hele beroepsbevolking. Verschillen in leeftijdsverwachting Maar toch zijn er aanzienlijke verschillen in de leeftijdsverwachting. Uit CBS-cijfers blijkt dat hoe hoger de opleiding de werknemer is, hoe langer hij gemiddeld te leven heeft. Een man van 65 met alleen lager onderwijs heeft gemiddeld nog bijna 14 jaar te leven, waarvan 7 in "goede gezondheid". Voor zijn leeftijdgenoot die hoger onderwijs heeft gehad, leeft gemiddeld nog 17,5 jaar na zijn 65ste, waarvan bijna 13 in goede gezondheid. Lage opleiding Een werknemer met een lage opleiding begint eerder met werken dan een hoger opgeleide. Terwijl de hoger opgeleide van de universiteit afkomt, heeft zijn lager opgeleide leeftijdsgenoot er al jaren van werken opzitten. Met andere woorden: Als beide groepen met dezelfde leeftijd met pensioen gaan, heeft de lager opgeleide méér jaren gewerkt. En dat terwijl deze - gezien de lagere levensverwachting - korter van zijn pensioen kan genieten. Visie kroonleden in SER Opvallend is daarom de stelling van de kroonleden in de SER in de Volkskrant van vandaag dat ook lagere inkomens belang hebben bij een verhoging van de AOW-leeftijd. Werknemers uit lagere inkomens hebben een lager aanvullend pensioen, waardoor het AOW-deel van het inkomen voor hen zo zwaar telt. "Maar dat betekent tegelijkertijd dat het juist voor die lagere inkomensgroepen extra belangrijk is, dat de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de AOW als basispensioen voor de toekomst wordt geborgd", schrijven de kroonleden in de SER. Extra afhankelijk zorg Ook wijzen deze SER-leden erop dat juist deze gepensioneerden omdat hun financiële mogelijkheden beperkt zijn "extra afhankelijk zijn van zorg en aanverwante voorzieningen." "Juist zij hebben er belang bij dat er als gevolg van de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd in die sectoren voldoende arbeidskrachten beschikbaar blijven." Op macro-niveau kunnen de argumenten kloppen, maar ik betwijfel of deze abstracte redenering op veel begrip kan rekenen van een bouwvakker die langer dan veertig jaar heeft gewerkt voordat hij nu nog met zijn 65ste met pensioen kan, als hij dat al werkend haalt. Ook via Twitter kun je Personeelslog volgen: Twitter.com/Personeelslog.
De komende weken wordt volop gediscussieerd over de manier waarop de AOW-leeftijd wordt verhoogd. Hoe snel wordt deze verhoogd naar 67? Komen er uitzonderingen voor mensen in zware beroepen?
Werkgevers en werknemers in de Sociaal Economische Raad (SER) kwamen er niet uit. In de Volkskrant van vandaag schrijven zeven kroonleden van de SER waarom de verhoging nodig is. Opvallend is hun redenering dat ook lagere inkomens belang hebben bij een verhoging van de AOW-leeftijd.
In de discussie over de AOW-leeftijd wordt vaak verwezen naar de langere leeftijdsverwachting die werknemers tegenwoordig hebben. Dat geldt voor de hele beroepsbevolking.
Verschillen in leeftijdsverwachting
Maar toch zijn er aanzienlijke verschillen in de leeftijdsverwachting. Uit CBS-cijfers blijkt dat hoe hoger de opleiding de werknemer is, hoe langer hij gemiddeld te leven heeft. Een man van 65 met alleen lager onderwijs heeft gemiddeld nog bijna 14 jaar te leven, waarvan 7 in "goede gezondheid". Voor zijn leeftijdgenoot die hoger onderwijs heeft gehad, leeft gemiddeld nog 17,5 jaar na zijn 65ste, waarvan bijna 13 in goede gezondheid.
Lage opleiding
Een werknemer met een lage opleiding begint eerder met werken dan een hoger opgeleide. Terwijl de hoger opgeleide van de universiteit afkomt, heeft zijn lager opgeleide leeftijdsgenoot er al jaren van werken opzitten.
Met andere woorden: Als beide groepen met dezelfde leeftijd met pensioen gaan, heeft de lager opgeleide méér jaren gewerkt. En dat terwijl deze - gezien de lagere levensverwachting - korter van zijn pensioen kan genieten.
Visie kroonleden in SER
Opvallend is daarom de stelling van de kroonleden in de SER in de Volkskrant van vandaag dat ook lagere inkomens belang hebben bij een verhoging van de AOW-leeftijd.
Werknemers uit lagere inkomens hebben een lager aanvullend pensioen, waardoor het AOW-deel van het inkomen voor hen zo zwaar telt. "Maar dat betekent tegelijkertijd dat het juist voor die lagere inkomensgroepen extra belangrijk is, dat de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de AOW als basispensioen voor de toekomst wordt geborgd", schrijven de kroonleden in de SER.
Extra afhankelijk zorg
Ook wijzen deze SER-leden erop dat juist deze gepensioneerden omdat hun financiële mogelijkheden beperkt zijn "extra afhankelijk zijn van zorg en aanverwante voorzieningen." "Juist zij hebben er belang bij dat er als gevolg van de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd in die sectoren voldoende arbeidskrachten beschikbaar blijven."
Op macro-niveau kunnen de argumenten kloppen, maar ik betwijfel of deze abstracte redenering op veel begrip kan rekenen van een bouwvakker die langer dan veertig jaar heeft gewerkt voordat hij nu nog met zijn 65ste met pensioen kan, als hij dat al werkend haalt.
Ook via Twitter kun je Personeelslog volgen: Twitter.com/Personeelslog.