Meer mensen hebben betaald werk en dat wordt steeds flexibeler. Een vast contract komt pas na 15 jaar in zicht, terwijl we ook vaker ‘banen stapelen’. Dat doen we door werk in loondienst te combineren met een eigen bedrijf, of door twee banen te combineren. Ook moeten we werk vaker combineren met mantelzorgtaken.
Het verhogen van de arbeidsdeelname vormt de kern van het arbeidsmarktbeleid. Omdat we steeds meer gaan combineren, moet het arbeidsbeleid daarop inspelen. Dit blijkt uit de publicatie Aanbod van arbeid 2014 van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP).
Huishoudens werken 51 uur per week
De arbeidsdeelname is sinds 1986 sterk gestegen naar 79%. Hierdoor nam ook de tijd die beide partners in huishoudens opgeteld per week werken toe van 44 naar 51 uur.
Nu de arbeidsdeelname toeneemt, is ook het arbeidsaanbod gevarieerder. De vorm waarin mensen participeren en de rollen die zij innemen, gaan meer verschillen.
Stapelbanen nemen toe
Participeren betekent vooral combineren. Zo groeide het aandeel werkenden met meer dan één baan (stapelbanen) van 3% naar 8% in de periode 1986-2012. Steeds meer mensen combineren een baan in loondienst met werk als zelfstandige.
Een derde van deze stapelaars maakt lange werkweken van meer dan 40 uur per week. Dit zijn vooral vmbo’ers en universitair geschoolden. Daarnaast groeide het aandeel studenten en scholieren dat studie met betaald werk combineert van 40% in 2004 naar 60% in 2012.
Werk combineren met mantelzorg
Onze ouders leven langer zelfstandig, waardoor kinderen en familie meer zorgtaken op zich nemen en hun betaalde baan combineren met (mantel)zorg.
Het aandeel werkenden dat zorg aan anderen verleende, nam in de periode 2004-2012 toe van 13% naar 17%.
Vast contract pas na 15 jaar
Mensen werken steeds langer in een flexbaan, voordat ze een vast contract krijgen. In 2002 had 80% van de werknemers na zes tot tien jaar werkervaring al een vast contract. Maar in 2012 was een vast contract pas na tien tot vijftien in zicht.
In vier op de vijf huishoudens heeft tenminste één van de partners wel een vast contract, en dat aandeel bleef het afgelopen decennium constant. Wel stijgt het aandeel eenpersoonshuishoudens en daarmee ook het aandeel alleenstaanden met een flexibel contract.
Flexkracht is minder tevreden
De arbeidsomstandigheden van flexwerkers zijn op sommige punten slechter dan die van vaste krachten; zij hebben bijvoorbeeld vaak werk met veel herhaling van dezelfde eenvoudige werkzaamheden (43% tegen 27% van de vaste werknemers).
Op andere punten zijn de arbeidsomstandigheden van flexwerkers juist beter. Zo wordt geestelijk en emotioneel zwaar werk nog altijd vooral door vaste krachten gedaan. Wel zijn flexwerkers – met uitzondering van zelfstandigen – minder tevreden over hun werk en hun leven. Baanzekerheid blijft onverminderd het ideaal van de meest werkenden.
Positie 45-plussers op de arbeidsmarkt
Hoewel steeds meer 45-plussers werken, is het voor hen die hun baan verliezen moeilijk om weer aan het werk te komen. Bovendien, als ze al werk vinden, is dit vaak niet blijvend.
Zo komt 20% van de herintreders boven de 45 jaar in een vast dienstverband, tegen 35% van de herintreders onder de 45 jaar. Ook is een relatief groot aandeel van deze 45-plussers na twee jaar al weer werkloos. Voor deze leeftijdsgroep is tijdelijk werk dus vaak geen opstapje naar een betere positie.
Vier van de tien werkenden volgt opleiding
In 2012 volgde 40% van de werkenden een opleiding of cursus. Dit aandeel bleef constant in de periode 2004-2012. Groepen met een zwakke arbeidsmarktpositie volgen relatief weinig scholing, zoals 45-plussers (31%), ongeschoolden (16%) en vmbo’ers (25%), tijdelijke werknemers (33%), en werknemers met een minder goede gezondheid (33%).
Scholing lijkt dus het minst gevolgd te worden door groepen op de arbeidsmarkt die deze het hardst nodig lijken te hebben. Juist op een arbeidsmarkt met weinig baanzekerheid is investering in duurzame inzetbaarheid van werknemers nodig, maar lijkt het voor zowel werkgevers als werknemers moeilijker dit ook daadwerkelijk te doen.