Werknemers moeten straks door tot hun 67ste jaar, maar kan dat wel bij bouwvakkers? In de bouw is veel aandacht voor fysieke arbeidsomstandigheden, maar nu blijkt dat aandacht voor taakvariatie en belangstelling van de leidinggevende minstens zo belangrijk zijn.
Om bouwvakkers tot hun 67ste jaar aan het werk te houden, moet niet alleen de lichamelijke belasting omlaag, maar moeten ook de psychosociale arbeidsomstandigheden op de bouwplaats verbeteren. Dat stelt Karen Oude Hengel, werkzaam bij TNO en VUmc, in haar proefschrift ‘Sustainable employability of Construction Workers’. Zij ontwierp een programma waarmee bouwvakkers zelf aan hun arbeidsomstandigheden werken, waardoor het ziekteverzuim daalde.
Ook in de bouw spelen psychosociale risico’s
Oude Hengel onderzocht de duurzame inzetbaarheid van bouwvakkers. De vergrijzing en stijgende pensioenkosten maken langer doorwerken van de beroepsbevolking noodzakelijk. Werknemers in de bouw verlaten echter nog altijd vroegtijdig de arbeidsmarkt: in 2012 was de gemiddelde pensioenleeftijd 62,5 jaar. Sectoren met zware beroepen, zoals de bouw, lijken daarmee nog ver verwijderd van de in het regeerakkoord vastgelegde AOW-leeftijd van 67 jaar in 2021.
“Tot nu toe wordt vooral gekeken naar het verminderen van de lichamelijke werkbelasting om bouwvakkers aan het werk te houden. Maar dit proefschrift laat zien dat ook psychosociale arbeidsomstandigheden een belemmering zijn voor de motivatie en de bereidheid van bouwvakkers om te blijven werken tot 65 jaar”, aldus Oude Hengel. Uit haar onderzoek blijkt dat werknemers die weinig taakvariatie en weinig sociale steun van hun leidinggevende ervaren, vaker het werk niet kunnen en willen volhouden tot 65 jaar.
Minder verzuim als bouwvakkers zelf aan arbo werken
Gebaseerd op deze resultaten ontwikkelde Oude Hengel een programma dat handvatten en praktische begeleiding biedt aan werknemers in de bouw om gezond en productief aan het werk te blijven. In het programma gingen de bouwvakkers zelf aan de slag met het verbeteren van hun lichamelijke werkbelasting, het verminderen van de vermoeidheid door alternatieve pauzeschema’s en aan betere communicatie op de bouwplaats.
Hoewel de interventie geen verbetering liet zien in gezondheid of het werkvermogen, was door een daling in het ziekteverzuim de interventie toch kostenbesparend voor de werkgevers: iedere geïnvesteerde euro leverde de werkgever uiteindelijk 6,40 euro op.